De duinen van Naarden
Historische blunder van de overheid
Henk Schaftenaar is een archiefrat.
Hij is zo iemand die zo vaak in zo veel verschillende archieven heeft rondgehangen, dat hij deel is geworden van de entourage. ‘Ga maar even mee naar de kelder’, zegt het archiefpersoneel dan. ‘Je weet waarnaar je op zoek bent.’
Dat weet hij ook.
Tachtig jaar is hij inmiddels. Tachtig jaar waarin hij zich ontwikkelde als stenenverzamelaar die elke kei en elk mineraal wist te herkennen. Als bodemkenner die met zijn grondboor en kleinzoon eropuit trok om de bodem te onderzoeken. Als docent aardrijkskunde, als historicus, als redacteur van zijn eigen tijdschrift.
Telkens weer stelde hij vragen aan het landschap: waarom zijn de keien in de straten van Naarden anders dan die je buiten vindt op de heide? (Antwoord: die stenen kwamen als ballast in schepen uit Zweden.) Waarom zit er zo’n vreemde knik in de dijk? (Antwoord: daar is de dijk in 1919 opgehoogd vanwege een overstroming.) En nu, uiteindelijk, ook als gepromoveerd landschapshistoricus.
Curieus document
Want tijdens een van die vele, vele zoektochten in de archieven stuitte hij op een curieus document. Het was een stuk waarin de overheid aankondigde zich te gaan bemoeien met de afzanding bij Naarden. Bijzonder, vond hij. Want er waren wel meer gebieden waar zand gewonnen werd: vaak als bodemverbeteraar, of voor het maken van glas. Ook werd het gebruikt voor het ophogen van wegen en soms enkel om als ballast te dienen voor schepen. Maar over die vaak particuliere handel was doorgaans weinig opgeschreven.
‘Maar hier, verstopt in het archief, was een stuk waaruit bleek dat de overheid zich ermee ging bemoeien. De overheid greep in het landschap in en deed dat over een periode van 160 jaar’, vertelt hij. ‘Ik was verrast en dacht: als ik ooit de tijd krijg, als ik met pensioen ga of zo, dan ga ik dat eens uitwerken.’
Het moest allemaal niet te veel geld kosten
Dat heeft hij nu gedaan. Anderhalve maand voor zijn 81e verjaardag promoveerde Schaftenaar op een proefschrift over zand en een megalomaan overheidsproject dat grondig uit de hand liep, 350 jaar geleden.
Hij is een ‘landschapper in hart en nieren’, vertelt hij. Het landschap fascineert hem: waarom verschilt de vegetatie bovenaan de dijk en onderaan de dijk? Hoe grijpt de mens in het landschap in en waardoor wordt dat beïnvloed? Wat weten we eigenlijk?
En als je uit Naarden komt, dan beland je al snel bij zand. Het vestingstadje lag ooit in een duingebied, niet ver van de toenmalige Zuiderzee. Dat was de reden dat er al sinds de middeleeuwen zand werd gewonnen en verkocht in kleine ‘zanderijen’. ‘Mijn betovergrootvader was een zandbaas’, zegt Schaftenaar niet zonder trots. De man dus die de leiding had over een particuliere afgraving en de dagloners regelde, die voor een paar cent per kruiwagen à 100 kilo het zand naar de zandschuiten kruiden.
Inferieur zand
Maar er is iets vreemds aan de hand met het gebied. Want Naardens zand was niet van uitzonderlijk goede kwaliteit. ‘Het was veelal stuifzand’, zegt hij. ‘Dat is een fijnkorrelige, smoezelige zandsoort. Niet geschikt om glas mee te maken en door de hoge vervoerskosten ongeschikt om bouwpercelen mee op te hogen. Het diende vooral als ballast voor houtvaarders richting de Oostzee.’
Toch was dat inferieure zand bijna tweehonderd jaar lang de basis van de werkgelegenheid in Naarden. Het werd zelfs zo fanatiek afgegraven dat het landschap rond het stadje transformeerde van een glooiend duingebied tot een plat polderlandschap.
Pas een kilometer of drie buiten de oude stadsmuren zie je weer sporen van het oude landschap terug: met sloten doorsneden weilanden die worden begrensd door hoge zandruggen. Huizen die op verhogingen in het landschap lijken te liggen, maar dus eigenlijk op hun ‘natuurlijke’ plek zijn gebouwd. Plukken vergeten zand.
Dus: wat was hier aan de hand?
Het antwoord, weet Schaftenaar inmiddels, is samen te vatten als een overheid die een project opstartte en verstrikt raakte in de weerbarstige realiteit. ‘Ik vind het goed te vergelijken met de stikstofproblematiek.’
Rampjaar
Het begon allemaal in 1672, het Rampjaar, waarin de Fransen de Nederlanden dreigden te overlopen. Ook Naarden werd bezet, om een jaar later terug te worden veroverd door de pas benoemde stadhouder Willem III. ‘Hij deed dat door zich te verschansen in de hooggelegen gebieden rond de vesting’, zegt Schaftenaar. ‘Maar hij wist toen ook: die vesting stelt zo geen fluit voor.’
Kort daarna besloten de Staten van Holland dat een gebied van 300 roeden – 1130 meter – buiten Naarden moest worden afgegraven. De vijand zou dan geen plek meer hebben om zich te verbergen. Bijkomend voordeel: het gebied kon onder water worden gezet door de rivier de Lek om te leiden. Tijdens de Opstand was dat immers al vaker gebeurd, onder andere bij Leiden en Alkmaar. ‘Maar het moest allemaal niet te veel geld kosten’, zegt Schaftenaar. ‘Dat werd er uitdrukkelijk bij gesteld.’
Sommige eigenaren vertikten het om te gaan graven
De oplossing was volgens oud-Hollands recept: ‘Men wilde het afgraven laten doen door de grondeigenaren zelf. Die kregen dan het voordeel van de verkoop van het zand. Maar ze moesten wel zelf de vaarten aanleggen waarlangs het zand moest worden afgevoerd.’
Dat bleek echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Sommige eigenaren deden helemaal niets, vertelt Schaftenaar. ‘Die vertikten het om te gaan graven, omdat ze dachten: als de overheid iets wil, dan moet ze over de brug komen ook.’
Anderen gingen wel graven, maar precies zoals ze dat ook al eerder hadden gedaan. Ja, ze legden kanaaltjes aan naar hun eigen percelen, maar in plaats van dat die kanaaltjes een soort ‘derde slotgracht’ gingen vormen, raakte het volledig uit koers.
Mislukt
Ook de inferieure kwaliteit van het zand was een probleem. Schippers wilden het zand uit Naarden niet en haalden het elders, waarop de overheid dat dan maar verbood. Maar daar trok bijna niemand zich iets van aan. ‘Als er controle was, hielden ze zich even gedeisd en gingen daarna weer gewoon verder.’
Als er controle was, hielden ze zich even gedeisd
Een poging om na 1723 de grond op te kopen en met een ‘afzandcontract’ weer door te verkopen, faalde ook jammerlijk. Slimme en rijke particulieren kochten grond van hun buren op, wachtten tot de overheid kwam en dreven de prijzen verder op.
En zelfs als er wel gegraven werd, weigerden de meeste eigenaren om diep genoeg te gaan. Immers: dan werd de grond zo nat dat deze voor landbouw ongeschikt werd. ‘En particulieren waren niet van plan om erop achteruit te gaan’, zegt Schaftenaar.
Toen er eindelijk, tegen het eind van de achttiende eeuw, voldoende grond was afgegraven om een proefinundatie te doen – een onderwaterzetting, relevant toen de Fransen in 1794 opnieuw voor de deur stonden – bleek het hele concept niet te werken. Niet de vlakte bij Naarden liep onder water, maar andere gebieden.
Ingewikkeld
Zijn onderzoek laat ook zien dat het verstandig is je niet te verliezen in het verhaal dat je wilt horen. ‘Het verhaal gaat altijd dat de waterlinie ons in 1673 heeft gered’, zegt Schaftenaar. ‘Maar de werkelijkheid is veel ingewikkelder.’
Die inundaties waren helemaal niet zo succesvol, zegt hij. Hele gebieden werden verwoest. Maar tegelijk waren de Fransen niet zo hulpeloos als we graag zouden willen denken. ‘Die konden het water ook weer laten weglopen naar nóg lagere gebieden bijvoorbeeld.’
Maar naar de kritiek werd niet geluisterd. Al in 1672 stelde de veldmaarschalk Paulus Wirtz dat er veel te weinig kennis was over waterstanden en de gevolgen van inundaties. ‘Hij zei: “Als ik een polder onder water probeer te zetten, staan de boeren aan de andere kant de boel weer ongedaan te maken.” Maar dat wilden ze allemaal niet horen in de Staten van Holland.’
Zijn proefschrift is daarmee niet alleen een verhaal geworden over zand. ‘Het is een verhaal van een overheid die zichzelf overschat’, zegt Schaftenaar. ‘Net als nu. Ze kan wel van alles willen van de boeren, maar stuit op de realiteit van mensen die een stuk grond al generaties in bezit hebben.’