Mijn vrouw begon er laatst over dat ze een groter bed wilde. Ik vond dat niet nodig (ik vind nooit wat nodig; als het aan mij lag, leefden we nog in de Steentijd), maar volgens haar hebben wij een achterlijk klein bed: 1.40 bij 2 meter. ‘En dat met jouw lengte’, voegde ze er aan toe, alsof ik het was die klachten had.
Eerlijk gezegd was ik een beetje beledigd. Echte liefde gedijt het best in een klein bed en ik hecht er aan om te geloven dat dat bij ons het geval is.
Ja, ik ben een romanticus. Ik herinner haar er aan dat we in het begin wel veel kleiner geslapen hebben, in het eenpersoonsbed op haar benauwde studentenkamertje, waar onder aan het raam om vier uur ’s nachts dan dronken Vindicatstudenten stonden te lallen. Zij hadden een studentenhuis, een paar deuren verderop, maar waren soms zo zat dat ze hun eigen huisdeur niet meer herkenden. Tja, nacht en wetenschap, het is een luidruchtig duo.
Toch begrijp ik haar punt ook wel een klein beetje. Je ligt een aanzienlijk deel van je leven in bed en uitgerekend dat kleine stukje aarde moet je dan delen. Aanvankelijk gaan jonggeliefden met tamelijk eenzijdige bedoelingen naar hun sponde en dan maal je niet om vierkante meters.
Maar na verloop van tijd merk je dat van alle functies het slapen dan toch gaat domineren. Of de een wil slapen en de ander lezen, de een is doodmoe en de ander snipverkouden. Er wordt gedraaid, gesnurkt en gegild (sorry, nachtmerrie). Het komt de nachtrust niet ten goede.
Uit een onderzoek blijkt dat 25 procent van alle gehuwden en samenwonenden er niet tegen kan in bed door de partner aangeraakt te worden. Ik geef toe, niet aanraken is in ons bed bijna net zo onmogelijk als niet nat worden in een zwembad. Zelfs op ruzieachtige nachten, als we beiden de uiterste rand van matras opzoeken, lukt het niet echt.
In de curieuze, maar vaak hilarische achttiende eeuwse roman Tristram Shandy van de Ierse schrijver Laurence Sterne zit een scène, waarin de moeder van Tristram haar man een nieuwtje vertelt: ‘My brother Toby is going to be married to Mrs. Wadman’. Haar man reageert kortaf, zakelijk, maar niettemin meevoelend met zijn zwager: ‘Then he will never be able to lie diagonally in his bed again as long as he lives.’
Dat is inderdaad nogal een offer en ik wil best ruiterlijk bekennen dat ik het altijd aangenaam vind als mijn vrouw een paar nachtjes weg is en ik het bed helemaal voor mezelf heb. Sterker nog, als ze me nu zou vertellen dat ze me nooit meer een nacht alleen zou laten, zou dat wel even schrikken zijn.
En verdomd, eenmaal het rijk alleen ga ik direct diagonaal liggen, alsof ik het hele grondgebied van het bed aan mijn invloedssfeer wens te onderwerpen. En lekker slapen dat ik dan doe, of juist uren lang lezen in bed en je omdraaien wanneer ik dat zelf wil. Wat een luxe (veiligheidshalve zeg ik er maar even bij dat ik altijd weer blij ben als ze weer thuiskomt).
Om mijn vrouw toch wat tegemoet te komen, heb ik haar zonder morren geholpen bij het opruimen van de slaapkamer, uitmesten van kasten, verhangen van schilderijen, enzovoort. En ik heb het matras maar weer eens omgedraaid. Dat schijnt goed te zijn. Voor het matras welteverstaan.
Gerrit Breeuwsma is docent psychologie
Foto Reyer Boxem