Columnist Gerrit Breeuwsma heeft het mobieltje lang kunnen weren, maar moest er een jaar geleden toch aan geloven.
Onlangs zat mijn eerste jaar met een mobiele telefoon erop. Terwijl iedereen steeds meer verknocht raakte aan zijn telefoon, slaagde ik er lang in mobielloos door het leven te gaan. Sterker, ik ontleende zelfs iets van mijn identiteit aan de standvastigheid waarmee ik weerstand wist te bieden aan dat apparaat (ergens diep in mij schuilt een Galliër; consequent in opstand tegen ‘de bevelen van Rome’).
Mijn heimelijke streven was om de laatste Nederlander zonder mobiele telefoon te worden. Maar toen de RUG besloot om de vaste telefoons eruit te gooien, ten gunste van een mobiele, moest ik capituleren. Dat was wel even slikken. Nu ben ik dus, om André Gide te parafraseren, ‘net als alle anderen’.
Een collega meende echter dat ik het ook van de positieve kant (niet mijn sterkste kant) kon bekijken: misschien zou er door de mobiel wel een geheel nieuwe wereld voor mij opengaan.
Het eerste jaar zit er dus op en ik geloof niet dat mijn leven ingrijpend is veranderd. Oké, eerlijk is eerlijk, sommige dingen zijn wel iets eenvoudiger geworden. Zo kan ik tegenwoordig weer gewoon bij mijn geld. Voorheen moest ik daar een ingewikkelde procedure voor volgen die zo vaak niet werkte dat het eenvoudiger was een bank te beroven dan rechtmatig een bedrag over te maken.
Misschien zou er door de mobiel een geheel nieuwe wereld voor mij opengaan
Maar verder gebruik ik mijn mobiel niet veel. Ik bel zelden, word zelden gebeld (vrijwel niemand heeft mijn 06), om over alle andere communicatievormen maar te zwijgen.
O ja, ik maak deel uit van één appgroep – Stichting Veilig Thuis – die is ingesteld door vrouw en kinderen om mij in tijden van nood te navigeren. Dit vooral omdat ik in het mobielloze tijdperk eens op een kerstavond met pech langs de weg was komen te staan en ontdekte dat er geen praatpalen meer bestonden.
Uren was ik van de radar. Er is nog net geen Amber Alert uitgegaan, maar eenmaal weer terug in de schoot van het gezin werd er niet, zoals bij de verloren zoon (Lucas 15, 11-31) een feestmaal met kalfsgebraad voor mij aangericht, maar kreeg ik de wind van voren.
Maar hoe weldenkende mensen hun tijd verdoen met het verspreiden van hun gedachten, meningen en opinies op sociale media is mij altijd een raadsel geweest.
Het bericht in UKrant dat steeds meer wetenschappers X (voorheen Twitter) overwegen te verlaten, riep bij mij dan ook gemengde gevoelens op. Prima, maar wat hadden ze überhaupt op X/Twitter te zoeken?
Academische twitteraars verdedigen zich vaak dat ze aan het maatschappelijke debat bijdragen
Academische twitteraars verdedigen zich vaak met het argument dat ze aan het maatschappelijke debat willen bijdragen, maar nemen dan op de koop toe dat ze veel ruis en verwarring genereren en de impact van de wetenschap – ook maar een mening – eerder ondermijnen dan versterken.
Ik moest onwillekeurig denken aan de interessante Binnenhoflezing uit 2021 van onze collegevoorzitter Jouke de Vries. Daarin gaat hij in op de huidige onmacht van de overheid en de impasses die dat op allerlei beleidsterreinen veroorzaakt.
Hij doet een aantal voorstellen om uit die impasse te komen en noemt als eerste dat politici moeten ophouden met Twitter. Hij meent dat Kamerleden bij het betreden van de Tweede Kamer hun telefoon zouden moeten inleveren en pleit voor slow democracy en zelfbeheersing.
Slow science en zelfbeheersing lijken mij echter voor de wetenschap net zo nastrevenswaardig; als de collegevoorzitter misschien Nederland niet meteen kan veranderen, dan toch wel zijn eigen universiteit?
Maar dan lees ik in UKrant: ‘De communicatiekanalen van de RUG zelf zijn voorlopig bijna allemaal nog op X te vinden.’
Jammer. Daarom, voor één keer met de woorden van de collegevoorzitter: hou op met dat getwitter.
GERRIT BREEUWSMA