Columnist Gerrit Breeuwsma loste op een zomerse avond met een oude vriend, veel bier en gitaarmuziek alle problemen in de wereld op.
Dit weekend kreeg ik bezoek van een vriend met wie ik een lang verleden van wetenschappelijke tijdschriften deel. Dat wil zeggen, meerdere keren schreven we voor dezelfde bladen, maar veel belangrijker is dat we een paar keer ook deel uitmaakten van dezelfde redactie. Hoewel dat inmiddels tot een lang vervlogen verleden behoort, spreken we met een ijzeren ‘onregelmatige regelmaat’ af en dat steeds met veel genoegen.
Verschillende van die tijdschriften zijn de afgelopen decennia trouwens jammerlijk ter ziele gegaan, wat iets zegt over die tijdschriften – ze hadden de tijd niet mee – maar waarschijnlijk ook wel iets over ons. Ergens in onze carrière – ik zou die van mij overigens niet echt een carrière willen noemen – kozen we een pad dat ons bepaald niet naar de top van de Olympus heeft gebracht.
Beiden schreven we niettemin een aardig oeuvretje (ik durf het woord oeuvre niet zonder ironie te bezigen) van voornamelijk Nederlandstalige boeken, hoofdstukken, artikelen, recensies en columns bij elkaar. Maar toen ik, ook weer heel lang geleden, eens een poging deed hogerop te komen, wist een prominent lid van de benoemingscommissie mijn lange publicatielijst af te doen met de kwalificatie: ‘Het zijn allemaal stukjes’.
Mijn lange publicatielijst werd afgedaan met de kwalificatie: ‘Het zijn allemaal stukjes’
Ik zal wel beledigd zijn geweest (ik ben eerlijk gezegd nogal lichtgeraakt), maar heb me er uiteindelijk mee verzoend. Een toekomst van serieuze, maar vaak o zo saaie wetenschappelijke artikelen over een vierkante centimeter op een minuscuul deelgebied van de psychologie zag ik niet zitten. Dan maar een schrijver van een verzameling stukjes.
Niet wereldschokkend, maar in Godsnaam niet saai!
Hij arriveerde om vier uur, in de hitte van de dag, maar in onze tuin is altijd wel een schaduwplek te vinden. Op de vraag wat hij wilde drinken, antwoordde hij zo resoluut met ‘bier’, dat ik niet wist hoe snel ik bij de koelkast moest komen. Die had ik uit voorzorg gelukkig goed volgepropt (je bent gastheer of niet). Onze tot vrouwgemaakten waren in geen velden of wegen te bekennen, dus niets stond een mooie avond in de weg.
Vervolgens hebben we over van alles en nog wat bijgepraat; met het onvermijdelijke terugblikken, vaak met een nostalgische ondertoon. Daarna de toestand van de wereld doorgenomen, in het bijzonder de academische, en niet zonder voldoening vastgesteld dat alles naar de ratsmodee gaat, maar dat dat ons als marginalen amper aangerekend kan worden.
Op een bepaald ogenblik hebben we het bierdrinken even gestaakt om wat te eten (de lasagne had ik al voorgekookt), maar om het momentum niet kwijt te raken, dronken we er voor de zekerheid toch maar wijn bij (ik had een mooie Ripasso staan).
Alles gaat naar de ratsmodee, maar dat kan ons als marginalen amper aangerekend worden
Ergens rond tien uur hadden we zo’n beetje alle problemen wel opgelost en hebben we de gitaren gepakt om tot diep in de nacht te spelen en te zingen. Hij is kundig op het terrein van de blues, terwijl mijn liedjes misschien het best getypeerd kunnen worden als een soort van Neerlandicana.
Heel soms (en dan echt heel soms) waan ik mij de Townes van Zandt der lage landen, maar zoiets zou ik nooit hardop zeggen. Wij vonden het in ieder geval wederzijds erg welluidend, maar een neutrale buitenstaander zou ongetwijfeld opgemerkt hebben dat we heel wat kritischer waren op de wereld dan op ons zelf.
Nu zit ik weer op mijn werkkamer. Volgens het balkje onder aan het scherm van mijn pc is het 27 graden en zonnig. Als ik naar buiten kijk, vermoed ik dat daar geen woord aan gelogen is.
Tja, er is natuurlijk van alles waar ik flink over zou kunnen klagen, maar vandaag even niet.
GERRIT BREEUWSMA