
Collega’s strijden nog steeds voor eerherstel Joost Herman
Na een open brief in UKrant van hoogleraar Jacques Zeelen een week na de zitting bij het hof in Leeuwarden en daaropvolgend een steunbetuiging van de emeritus-hoogleraren Hans Renner en Peter M.E. Volten, spreekt ook voormalig vicedecaan van letteren en de faculteit Economie en Bedrijfskunde Frans Rutten zijn verontwaardiging uit over het handelen van de universiteit.
In een brief aan Jacques Zeelen, die Rutten ook aan het college van bestuur (cvb) stuurde, spreekt hij alle lof uit voor de manier waarop Zeelen zijn ‘afschuw kenbaar maakte over de vernietigingscampagne die de RUG tegen haar eigen hoogleraar heeft ingezet’.
Verwijtbaar
Rutten, behalve vicedecaan ook medeoprichter van het NOHA-programma, begrijpt dat Herman verwijtbaar handelde toen hij de private stichting NOHA-Groningen opzette en via die stichting Europese gelden voor het NOHA-programma ontving.
Maar de manier waarop de RUG Herman publiekelijk aan de schandpaal nagelt, hem geen kans geeft zijn weerwoord te doen, geen kans geeft op een ziektewetuitkering terwijl hij een burn-out heeft en vervolgens ook al het aan het NOHA-programma uitgegeven geld (1,2 miljoen euro) van hem terugvordert, is volgens Rutten buitenproportioneel.
Vragen
Het roept bij hem tal van vragen op, zoals waarom er binnen het letterenbestuur niet met gepaste beheersing en zorgvuldigheid naar de precieze toedracht is gekeken, maar in plaats daarvan overhaast groot alarm bij het cvb is geslagen? En hoe heeft het vervolgens kunnen gebeuren dat op cvb-niveau hetzelfde scenario zich lijkt te herhalen met een onmiddellijke juridisering en publiekelijke beschuldiging als gevolg?
Het zijn vragen waarover Rutten opmerkt dat het hof in Leeuwarden ze ook stelde. ‘In tegenstelling tot de kantonrechter erkent het hof dat er bij de misstap van Herman wel degelijk bijzondere omstandigheden golden die het onbillijk en onredelijk maken om hem bij zijn ontslag geen transitievergoeding toe te kennen.’
Veelvuldig gedeeld
Volgens Rutten is zijn brief, die hij op 4 november opstelde en vervolgens op 7 november en 2 december aanvulde met een naschrift, inmiddels veelvuldig gedeeld onder collega’s op de universiteit. ‘Mijn brief wordt – nadrukkelijk met mijn instemming – kennelijk driftig verspreid binnen de RUG, want ik ontvang spontaan uit allerlei hoeken en tot op het hoogste niveau adhesiebetuigingen.’
In de brief citeert Rutten een aantal van deze reacties, die verschillen van ‘Het is heel goed dat de medewerkers van de RUG kennis kunnen nemen van jouw schrijven’, tot ‘Jij hebt precies opgeschreven wat velen van ons hier van dit drama vinden’.
De adhesiebetuigingen sterken Rutten voldoende om in zijn afsluitende woord aan Zeelen op te roepen door te gaan met de verdediging van Herman. ‘De aangerichte schade, persoonlijk en RUG-intern, is al groot genoeg.’