Elf jaar was Lilian Zielstra toen ze haar eerste boek schreef. Eerst plakte ze met karton en papier een boekje in elkaar. Daarna ging ze het vol schrijven. ‘Met kleine letters in het begin, maar op het einde werden de letters groter en groter om het boekje maar snel vol te krijgen.’ Het verhaal ging over een roze ruimtewezen dat gepest werd omdat het afweek van de andere soortgenoten die groen waren. Toen het af was gaf ze het aan haar moeder met de zelfverzekerde boodschap: ‘Kijk, nu ben ik schrijver!’
Het was een diepe wens van een meisje dat als driejarige ijverig letters overtrok in de krant en al vanaf ‘maan, roos, vis’ verhaaltjes schreef en boeken verslond. ‘Dat ging vanzelf. Ik wil dingen die ik mooi vind, of waarover ik me verbaas, vasthouden. Om er nog eens naar terug te kunnen gaan.’
Matilda uit het gelijknamige verhaal van Roald Dahl was haar grote voorbeeld. ‘Een meisje dat zich in boeken verstopte, dat sprak me aan. Ik kon dan wel geen dingen met mijn ogen bewegen, zoals Matilda, maar ik identificeerde met wel met haar. Al lezend kon ik in een andere wereld terechtkomen.’
Slechtste scholen
Thuis in Nieuwe Pekela stond de kast vol boeken en ook op school kreeg ze voldoende stimulansen. Haar verhaaltjes werden voorgelezen in de klas en de directeur van de basisschool tipte haar dat ze mee kon doen aan schrijfwedstrijden als Write Now. En bij het afscheid van groep 8 voegde hij haar toe: ‘Van jou hoop ik ooit nog eens een boek te lezen.’
Het zijn aansporingen die ze koesterde. Later ontdekte ze, tot haar verbazing, dat ze volgens vergelijkende onderzoeken zowel op de slechtste basisschool als de slechtste middelbare school van Noord-Nederland had gezeten. ‘Er waren op de basisschool wel kinderen die tussen schotten gezet moesten worden, anders vlogen ze elkaar aan. Maar ik had het er prima naar mijn zin.’
‘Ga vooral door’
Het professioneel schrijverschap bleef lonken. Toch liep ze er op de middelbare school in Stadskanaal niet meer zo mee te koop. ‘Het is nogal een statement: ik wil schrijver worden. Wanneer dat dan maar niet lukt, zet je jezelf toch voor schut.’
Wel stuurde ze novelles op naar grote literaire uitgevers. Zonder succes. Je hebt zeker talent, kreeg ze in het gunstigste geval te horen, blijf schaven en ga vooral door met schrijven.
In Groningen begon ze aan een studie psychologie, vanuit de gedachte: als ik mensen beter kan snappen, kan ik betere boeken schrijven. Dat viel tegen. ‘Psychologie was voor mij niet poëtisch genoeg. Menselijke emoties worden er teruggebracht tot chemische processen. Na een half jaar ben ik gestopt.’
Bij Nederlands was ze beter op haar plek. ‘Ik kwam met heel andere boeken in aanraking. Ook leer je er anders lezen, bewuster. Je herkent welke stijlmiddelen een schrijver gebruikt. Ik schreef altijd heel intuïtief , nu leer ik meer over de ambachtelijke kant.’
Bovendien ging ze meer poëzie lezen: Ingmar Heytze, Herman de Coninck en Charles Bukowski. ‘Dat groezelige van Bukowski, de zelfkant van de maatschappij, vind ik nu juist het mooiste. Terwijl ik daar vroeger niets van moest hebben.’
Totaal onverwacht
De uitverkiezing tot huisdichter van de universiteit kwam totaal onverwacht. Het is ook wel ironisch, erkent ze, jarenlang probeer je prozaschrijver te worden en dan krijg je het huisdichterschap van de RUG bijna in de schoot geworpen. ‘Ik zag mezelf nooit als dichter. Ik schreef wel wat gedichtjes, maar dat was te privé. Afgelopen januari werd ik op een gedichtendag in Leek uitgenodigd. Ik dacht eerst: dat kan ik helemaal niet. Maar ik kreeg er wel positieve reacties. Eigenlijk schrijf ik pas een half jaar serieuze gedichten. Daarom werd ik echt helemaal wild toen ik hoorde dat ik de nieuwe huisdichter was.’
De jury stond wel voor een dilemma. De gedichten van Lilian Zielstra sprongen er positief uit, met een eigen toon, en een bijzonder spel met taal en poëzie, alleen haar opdrachtgedicht over de universiteit was een dissonant: ‘Te hoogravend en tegelijkertijd te lief.’
Lilian kan zich wel in de kritiek vinden. ‘Ik was er zelf ook niet echt tevreden over.’ Dus schreef ze op verzoek van de jury een nieuw gedicht, met de titel C8H11NO2, de chemische formule voor dopamine. Hoewel nieuw: ‘Oorspronkelijk had ik dit gedicht willen insturen, maar ik dacht: het is te persoonlijk, ik moet iets universelers maken. Nu ben ik heel dicht bij mezelf gebleven, door eigen studie-ervaringen te gebruiken.’
Verwondering
Ze dicht vaak vanuit verwondering, over dingen die ze ziet of hoort, bijvoorbeeld in haar stamkroeg in Stadskanaal of gewoon in het Groningse straatbeeld: een basisschool in de rosse buurt of een travestiet die zich ’s ochtends vroeg na een wilde nacht midden op straat staat op te maken. Vervreemdende situaties boeien haar. ‘Als huisdichter wil ik iets vernieuwends doen. Wat precies weet ik nog niet. Maar het zou leuk zijn als ik de boel een beetje op z’n kop kan zetten. En mensen moeten iets van mijn gedichten vinden. Wanneer ik iets moois maak dat net een beetje knelt en mensen voelen dat, vind ik het geslaagd.’