• ZIJ’EN

    gister god gevonden (verboden op te graven)
    van schrik mezelf geslingerd achterlaten
    – overal gezocht

    een vergissing, of had het wel begrepen
    geweten wat het einde is aan dit vers
    verbeelden van gevangen fantasie

    hierin te spelen met oeverloos geschreeuw

    hoe eindeloos het verlangen, meer te denken
    dan ieder ander en zo de wil, maar hoe te leven
    zonder troost, van bedrogen onthulling
    door vermomming van de eeuw

    ik leg het nog één keer uit

    het dwaze kan zichzelf niet kwellen, zelfs niet
    om het oeverloze tellen van de korrels
    en daar vervolgens niets mee doen

    het kruipt in onze afgezette huid, dwaalt zich
    doelloos een tekort, het graait en roept
    (sla haar dood en neem haar geld)

    met boven ons enkel nog de sterren, zijn wij het ledig lijden
    ‘t nachtelijk vliegen over dit tandeloze tranendal
    wij kunnen rillen van de afstand door kritisch glas
    dit lichtend spel

    Wij zijn het geweten van de wereld
    Wij zijn de schuldeloze schreeuw
    Wij zijn filosofen van de eenentwintigste eeuw

    Pauline Sparreboom

    RUG-Huisdichter 2012-2013