Twintigers
Liever had ik hier iets geschreven over Bob Dylan, die deze week 75 jaar werd, of over Guy Clark, die vorige week overleed, maar waarschijnlijk laat Dylan de meeste studenten koud en weten ze niet eens wie Clark is.
Daarom voor straf iets over de universiteitsraadsverkiezingen. Die laat hen trouwens, afgaande op de opkomst van 27,9 procent, ook koud. Dat die verkiezingen er waren, kan echter bijna niemand zijn ontgaan. De hele week waren de studentenpartijen, gestoken in kleurige t-shirts en gewapend met flyers en flesjes, druk in de weer om kiezers over te halen om bij voorkeur op hen, maar desnoods op wie dan ook maar te gaan stemmen. Dat hoorde ik ten minste een paar keer iemand in het voorbijgaan zeggen en dat leek me de juiste democratische spirit.
Al die inspanningen hebben echter niet geholpen en nu zitten we met een ‘historisch lage opkomst’, wat het er wel bijzonder, maar niet beter op maakt. Hoe dit te duiden?
Pascal Alders van het Centraal Stembureau relativeert de lage opkomst en merkt op dat die al jaren rond de dertig procent ligt. Rector magnificus Elmer Sterken daarentegen vond in 2014 een opkomst van 30,9 al schandalig laag en zei toen: ‘Tenminste de helft van de studenten moet achter de universiteitsraad staan.’
Zou dat niet ook een aardig uitgangspunt zijn voor een democratisch gekozen college van bestuur?
Fractievoorzitter Alexander van ’t Hof van studentenpartij SOG noemt de opkomst ‘bedroevend’ en vindt dat er ‘vanuit de universiteit meer aandacht [moet] komen voor de universitaire verkiezingen […]. We zetten ons een jaar lang fulltime in om de universiteit te verbeteren en klachten van studenten op te lossen, maar het ontbreekt ons vaak aan de middelen om dit terug te koppelen aan de studenten van Groningen.’
Daar klinkt iets van zelfbeklag in door, zo van, wij werken ons uit de naad, maar niemand die het ziet omdat het ons aan de middelen ontbreekt om het over het voetlicht te brengen.
Ik weet niet of daar alles mee gezegd is. Misschien ligt het wel aan de studenten zelf, die zo met zichzelf bezig zijn, dat ze alles wat niet onmiddellijk in hun straatje past veronachtzamen. Dat is tenminste het beeld van de hedendaagse twintigers in de media. Opgegroeid met de vanzelfsprekendheid van de welvaart, laten ze zich leiden door eigenbelang, en als hen maar een strobreed in de weg wordt gelegd, beginnen ze te klagen.
Misschien is het hele concept van verkiezingen ook wel verouderd en kunnen er beter klachtenweken worden georganiseerd, zodat er net als bij het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) tijdens de examenweken, ieder jaar records kunnen worden gebroken.
Onlangs was ik spreker op een debatavond over twintigers. Daar ging het over zaken als keuzestress, bucket lists, opgepimpte facebooklevens, de angst iets te missen, de dwang van de mobiele telefoon, het schrikbeeld van een saai leven en over reizen die moesten worden gemaakt voor het te laat was. Aan het begin van de avond voelde ik me oud tussen het jeugdige publiek, maar naarmate de avond vorderde ging ik me beter voelen; ik realiseerde me dat ik een bijna probleemloos leven heb. Goed gemutst fietste ik ’s avonds laat weer naar mijn saaie leven, waarin ik niks mis (nou ja, Guy Clark) en er was geen haar op mijn hoofd die ernaar terugverlangde om weer twintig te zijn.
Voor iedereen die diep in zijn twintigersdip zit, hier het goede nieuws. Met het ouder worden komt er vanzelf een moment dat je twintiger af bent. En best mogelijk dat je je daar dan een stuk jonger bij gaat voelen. Dat wist Bob Dylan trouwens al in de jaren zestig, toen hij zong: ‘I was so much older then, I’m younger than that now.’