Over lekkende potjes en explosiegevaar
Grote schoonmaak in Nijenborgh
Een enkele keer moet zelfs de Explosieven Opruimingsdienst erbij komen. Dan is er bijvoorbeeld een flesje picrinezuur drooggevallen, een citroengeel molecuul dat ook wel bekend is als 2,4,6-trinitrofenol.
Biologen gebruiken het om cellen te kleuren. Scheikundigen zetten het in om metalen te identificeren en hun eigenschappen te bestuderen. Maar ze moeten het wel onder water bewaren, want droog is picrinezuur namelijk superexplosief – nog meer zelfs dan TNT. En in die gevallen is een schok (als het flesje valt) of wrijving (wanneer je de dop losdraait terwijl er kristallen tegenaan geplakt zitten) voldoende om een explosie te veroorzaken.
‘Tot 250 gram pakken we zelf nog wel aan’, zegt hoofd bedrijfshulpverlening (BHV) Jack Jager van de Faculty of Science and Engineering (FSE). ‘Maar als het meer is, dan houdt het op. Dan bellen we de EOD.’
Maar dat wil je natuurlijk niet. Want het laboratorium moet ontruimd worden, soms zelfs een hele vleugel, zoals toen bij een controle in 2018 een hele kilo van het goedje werd gevonden in Nijenborgh 4.
Lekkage
Ook als er niet meteen ontploffingsgevaar is, geven chemicaliën die ‘over datum’ zijn immers gedoe. Ze kunnen bijvoorbeeld de dop aangetast hebben van het flesje waar ze in zitten. En dan kan het zomaar gebeuren dat een onderzoeker in een van de brandvrije kasten reikt, een potje chloroform omstoot en het zaakje vervolgens door de hele kast heen begint te lekken. Of dat de dop breekt wanneer ze het flesje optillen en de vloer er helemaal onder zit.
Dan moet de BHV in actie komen. Uitzoeken wat het is, hoe het is gebeurd. En dan, afhankelijk van het stofje in kwestie, de schade opruimen. Maar al te vaak betekent dat: lab ontruimen, beschermende kleding aan, ademlucht erbij, zuurstoffles op de rug. Daar zijn ze alles bij elkaar zo een uurtje of drie á vier mee bezig. Niet alleen wordt daardoor de routine in het laboratorium verstoord, maar ook Jager en zijn collega’s worden uit hun reguliere werk gehaald. Met de onderzoekers heeft Jager dan ook niet al te veel medelijden. ‘Dan denk je toch: eigen schuld dikke bult’, zegt hij.
Je wilt sowieso geen ouwe meuk meenemen
Want die kasten, die moeten gewoon beter opgeruimd worden. Dat vonden ook FSE-veiligheidsdeskundigen Theodora Tiemersma en Stijntje Bosman. Helemaal nu de verhuizing naar de Feringa Building steeds dichterbij komt – de eerste groepen verhuizen volgend jaar al. En hoe mooi en modern het nieuwe labgebouw ook zal zijn, meer ruimte krijgen ze niet. ‘Dus ouwe meuk meenemen, dat wil je sowieso niet’, zegt Tiemersma.
Bovendien zijn er nog de groepen die vaak doodleuk een nieuwe vriezer of brandvrije kast bestellen, terwijl dat misschien niet nodig is als ze hun spullen opruimen. ‘En dan kom je op een puntje van duurzaamheid’, zegt Tiemersma. ‘Want die vriezers, die vreten stroom.’
Kortom: alles wat ouder is dan tien jaar moet eigenlijk weg. Maar hoe krijg je onderzoekers zover om ook echt schoon schip te maken? Want dat kost tijd. Véél tijd.
‘Je moet alles uitzoeken’, zegt onderzoeksassistent Henriette Rozeboom van Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology. ‘En ons lab staat in het oudste stuk van Nijenborgh. Dat komt uit 1968. Dat betekent dat er veel hoogleraren in dit lab gewerkt hebben.’
Tientallen jaren dus, waarin onderzoekers kwamen en gingen met achterlating van hun chemicaliën.
Rozeboom schat dat er wel een paar duizend potjes en flesjes in haar laboratorium staan. Die moeten allemaal stuk voor stuk worden bekeken. Hoe oud zijn ze? Is de verpakking nog in orde? Wat is het? ‘Dat moet je in gedeeltes doen’, zegt ze. ‘Wij gaan in januari 2024 verhuizen, dus we moeten nu wel ongeveer beginnen.’
Actie
Om groepen te stimuleren hun kasten op te ruimen, zetten Tiemersma en Bosman daarom een speciale actie op poten: wie dat nu doet, hoeft de kosten voor het afvoeren niet te betalen. Die rekening gaat naar het faculteitsbestuur.
Door de gootsteen gooien, dat kan niet
En dat heeft succes. De labzalen in de vleugels 16, 17 en 18 van Nijenborgh maakten al van de gelegenheid gebruik. En dus krijgt Bosman, medewerker gevaarlijke stoffen van FSE, wekelijks een tiental grijze boxen met potten met gecorrodeerde doppen en roestige gasflesjes aangeleverd. Stoffen waarvoor zij dan vervolgens de vervoerder moet vinden die de juiste vergunningen heeft. Gassen bijvoorbeeld, explosieven of bijtende stoffen.
Dat is niet altijd gemakkelijk. ‘Wat hier op de afdeling vaak lastig is, is dat je onderzoekers hebt die na vier jaar promoveren. En als je dan een synthese doet, dan bewaar je vaak je halffabrikaten, zodat ze later eventueel verder kunnen gaan’, zegt Tiemersma.
Geen etiket
Niks mis mee. Behalve dat die halffabrikaten in de kast blijven staan, soms opgelost in andere stoffen. ‘En dan is het etiket er ook nog af’, zegt Tiemersma. ‘Dan heb je een glaasje met een vloeistof en geen idee wat het is. Daar kun je dus niets mee.’
Het zijn net kinderen met hun speelgoed
‘En zo’n stof wordt absoluut niet meegenomen’, zegt Bosman. ‘Maar hij kan ook niet terug in de kast.’
Als ze geluk hebben, weet iemand in het lab nog van wie het potje is en wat er mogelijk inzit. In andere gevallen begint een lange zoektocht. ‘Dan is het bellen en mailen en zoeken om te ontdekken waar iemand naar toe is gegaan’, zegt Bosman.
Tiemersma knikt. ‘Want door de gootsteen gooien, dat kan niet. Dat nooit.’
Opruimdag
Ze schat dat ze nog wel twee jaar bezig zullen zijn met opruimen, zegt ze. Maar vooral hoopt ze dat het daarna niet meer nodig is. ‘Ons ideaalbeeld is dat er zoiets is als een jaarlijkse opruimdag.’
En dat zou nog wel kunnen werken ook. Groepen komen nu soms zelfs naar hen toe, zegt Bosman. ‘Er was er zelfs eentje die een opruimdag had georganiseerd met Halloween. Dat werd toen HelloClean. En dan gingen ze daarna iets leuks doen.’
Wat ze nu ziet, is bovendien ook een overblijfsel uit een andere tijd, zegt Tiemersma. ‘Vakgroepleiders en onderzoeksleiders zijn steeds meer doordrongen van het belang van veiligheid’, zegt ze. ‘In het verleden was dat vaak het laatste puntje op de lijst, maar dat is nu anders.’
Ondertussen bereidt Rozeboom de eerste opruimmiddag voor op haar laboratorium. En ondanks het feit dat ze moeten inkrimpen, kon dat nog wel eens een hoop gedoe geven. Vanwege de hoeveelheid, maar ook omdat de onderzoekers soms erg gehecht zijn aan hun stofjes. ‘Dan hebben ze een stof jaren niet aangeraakt, maar als ze hem zien, willen ze hem toch niet kwijt.’ Ze lacht: ‘Dan zijn het net kinderen met hun speelgoed.’