Van Berkel over de RUG na 1945
‘Bacheloronderwijs is nauwelijks nog academisch’
Er kwam geen antwoord uit Kuala Lumpur.
Klaas van Berkel had wel een mail gestuurd naar oud-collegevoorzitter Sibrand Poppema, die daar tegenwoordig verblijft. Zijn driedelige serie over de geschiedenis van de RUG zou immers eindigen met diens tijd als collegevoorzitter. Inclusief het grootste avontuur van de RUG ooit: de beoogde opening van de branch campus in het Chinese Yantai.
Natuurlijk wilde hij vragen stellen aan de initiatiefnemer van het project. Maar ‘Yantai’ was uitgedraaid op een debacle. Voor Poppema dan.
‘Misschien dat hij er niets meer mee te maken wil hebben’, vermoedt Van Berkel. ‘En misschien vreest hij ergens ingezogen te worden.’ In elk geval had Poppema geen behoefte om Van Berkel zijn visie te geven op Yantai en de bestuurscultuur van na de Tweede Wereldoorlog.
Gelukkig maar dat de leden van de universiteitsraad wel uitleg wilden geven. En voor de visie van de collegeleden waren er meer dan genoeg interviews en andere papieren bronnen waaruit de universiteitshistoricus kon putten.
Weggestemd
Het beeld dat dit uiteindelijk heeft opgeleverd, is kraakhelder. Yantai, zegt Van Berkel, was het toppunt van de ‘zakelijke universiteit’ die zich na de de oorlog had ontwikkeld. En Poppema haar pleitbezorger.
De satellietcampus had de RUG moeten opstuwen in de internationale ranglijsten. Hij had het aantal studenten op peil moeten houden en de universiteit toegang moeten geven tot samenwerkingsverbanden op onderzoeksgebied.
Poppema bracht alles in stelling om het plan door te drukken
Maar Poppema’s grote droom werd in januari 2018 definitief weggestemd door de universiteitsraad. De academische gemeenschap was in de jaren daarvoor immers steeds meer gefrustreerd geraakt door de manier waarop het college van bestuur met haar omsprong. Al jarenlang ging het alleen maar over groei, topprestaties en aantallen studenten. ‘Ook viel het niet goed dat het bedrijfsbelang belangrijker leek dan waarden als academische vrijheid en het afleggen van verantwoording.’
Dus toen het Yantai-plan werd gelanceerd, fronsten sommigen hun wenkbrauwen. Hoe zat dat met de academische vrijheid in zo’n totalitair land? En wat had Groningen nu eigenlijk aan een campus in China?
Maar zorgen werden systematisch weggewuifd, critici werden afgeserveerd of belachelijk gemaakt. ‘Poppema bracht alles in stelling om het plan door te drukken’, zegt Van Berkel. ‘Dat heeft veel kwaad bloed gezet.’
Loopjongens
Denk ook aan de brief uit 2017 die was ondertekend door alle decanen van de RUG, waarin de u-raadsleden werd gesmeekt om in te stemmen met het plan. Zelfs de decanen als Herman de Jong, wiens eigen economische faculteit niet eens mee wilde doen. ‘De u-raad vroeg nog: was dit op verzoek? Hij ontkent dat’, zegt Van Berkel. ‘Maar dat is nog veel erger. Dat je denkt in de geest van het college nog voordat het college er zelf om vraagt. Mensen als Mladen Popovic van godgeleerdheid en Marian Joëls van medische wetenschappen tekenden ook. Deze mensen hebben zich laten gebruiken als de loopjongens van het college van bestuur.’
De irritatie groeide met de week. Tot de u-raad in januari 2018 definitief nee zei tegen deze ‘uiterste consequentie van het marktgerichte beleid dat op de Nederlandse universiteiten gewoon was geworden’. Van Berkel: ‘De beslissing van de u-raad gaf de grens aan van de expansiedrift.’
Jaren van voorbereidingen, investeringen die in de miljoenen liepen en talloze plechtige samenwerkingsovereenkomsten waren voor niets geweest. ‘In elk normaal bedrijf zou een debacle van deze omvang tot onmiddellijk aftreden van de bestuursvoorzitter hebben geleid’, meent Van Berkel.
Maar Poppema? Die zat zijn termijn uit en zweeg. En dat doet hij nog steeds.
Nieuwe richtingen
Het is verleidelijk om het Chinese avontuur en de persoon van Poppema als een fenomeen te zien van de neoliberale jaren van na de eeuwwisseling. Maar dat is beslist niet het geval, betoogt Van Berkel in zijn boek van ruim 700 pagina’s.
Sterker nog, Van Berkel signaleert een ontwikkeling die al meteen na de oorlog was ingezet met de oprichting van de economische faculteit. Vanaf de jaren vijftig werd die zelfs onvermijdelijk door de steeds sterkere groei van het aantal studenten. Ook het aantal vacatures voor wetenschappelijk personeel rees de pan uit.
De democratisering van de universiteit was een intermezzo
‘Dat ging niet alleen om vacatures die waren blijven liggen, maar er waren ook allemaal verzoeken om hele nieuwe richtingen in te stellen. Vooral uit de letterenfaculteit, die qua aantal hoogleraren toch al zwaar oververtegenwoordigd was’, zegt Van Berkel. ‘Maar dat kon helemaal niet worden betaald uit de studenten die zo’n richting zou trekken.’
Dat was het moment dat de toenmalige secretaris van het college van curatoren, Jacobus Cluysenaer, voorstelde om het eens anders aan te aan te pakken. Uitbreidingen, vond Cluysenaer, moesten worden tegengehouden als ze niet ‘zakelijk verantwoord’ waren. ‘Dat was voor het eerst dat “zakelijk” als kernbegrip voor beleid geformuleerd werd’, zegt Van Berkel.
Bedrijf
Wat volgde was een periode waarin klassieke waarden als academische vrijheid, vorming en nieuwsgierigheid langzaam maar zeker terrein verloren. Wat ervoor in de plaats kwam, was een instelling die gerund werd als een bedrijf, waar steeds minder plaats was voor opleidingen die te weinig studenten trokken, waar onderwijs ‘docentonafhankelijk’ moest worden en wetenschap een wedstrijd was geworden.
Weliswaar veranderde dat tijdens de jaren zestig en zeventig, toen de universiteit in de greep kwam van de democratiseringsbeweging. ‘Maar dat was een intermezzo’, betoogt Van Berkel. ‘Een rimpeling in de geschiedenis van de zakelijke universiteit.’
Hij beseft dat dit afwijkt van het klassieke beeld, dat deze periode beschouwt als het begin – of einde – van een tijdperk. Niet voor niets stoppen de ‘geschiedenissen’ van andere Nederlandse universiteiten daar. ‘Veel mensen willen nu eenmaal hun eigen studententijd als een knooppunt in de geschiedenis zien’, zegt hij.
Maar hij ziet hoe de verzakelijking in de jaren tachtig terugkeerde, toen de overheid de ene na de andere bezuiniging over de universiteiten uitstortte. Het was collegevoorzitter Erik Bleumink die toen de knop omdraaide. ‘Hij zei: “We moeten een andere koers inslaan, anders overleven we het niet.” En het model van die tijd was de markt.’
Van Berkel weet nog hoe boos hij zelf was op Bleumink in die tijd. Maar de collegevoorzitter had het goed gezien. ‘Die man heeft op tijd doorgehad dat doorgaan op de oude koers weinig goeds zou brengen.’
Beroepsopleidingen
Er kwamen opleidingen die eigenlijk niets te zoeken hadden aan een universiteit, maar wél studenten trokken: communicatie of journalistiek. ‘De letterenfaculteit heeft het hoofd boven water gehouden vanwege al dat soort beroepsopleidingen, die voor hetzelfde geld op het hbo gegeven kunnen worden.’
Er kwamen onderwijskundigen die zich bezighielden met ‘studeerbaarheid’ en ‘docentonafhankelijk onderwijs’. Een pijnlijke ontwikkeling. ‘Ze hebben daarmee academisch onderwijs gereduceerd tot instructie’, vindt Van Berkel, die academisch onderwijs ziet als de ‘ontmoeting’ tussen docent en student. Het gaat over wat er ná de instructie gebeurt. ‘Alleen dat vergt tijd en ruimte. Het is een verspillend, inefficiënt systeem en dus eigenlijk bij voorbaat kansloos in een atmosfeer waarin verzakelijking als iets positiefs wordt beschouwd.’
Academische vorming is een verspillend, inefficiënt systeem
De gevolgen daarvan zijn tegenwoordig meer dan zichtbaar. ‘Het onderwijs in de bachelorfase is nauwelijks nog academisch te noemen’, stelt Van Berkel onomwonden. ‘Wat er nu na vier jaar wordt geproduceerd, zou voorheen amper een kandidaatscriptie zijn geweest.’
En de academische gemeenschap? Van Berkel vraagt zich af of die nog wel echt bestaat. ‘Dat wat een universiteit maakt en haar bestaan legitimeert, lijkt soms te zijn gereduceerd tot franje.’
Lichtpuntjes
Toch is Van Berkel niet negatief over de universiteit van nu. Ja, het academisch karakter is aan erosie onderhevig, maar tegelijk signaleert hij lichtpuntjes. Die beroepsopleidingen bijvoorbeeld? Die maken een ‘academic drift’ door: ze worden theoretischer en winnen aan diepte. ‘Mensen willen niet onderdoen voor collega’s op andere universiteiten, ook internationaal. Water zoekt altijd het laagste punt, maar academici zoeken juist het hoogste.’
En er is iets dat nog veel belangrijker is, vindt hij. Hoezeer de universiteit ook onder druk staat, ‘de waarden die aan een academische gemeenschap ten grondslag liggen worden door niemand ontkend, gebagatelliseerd of irrelevant verklaard’.
Dat is iets wat niet zo gemakkelijk om zeep te helpen is. En dat geeft de universiteit haar veerkracht. ‘Kennelijk schuilt er in het samen leven en werken van docenten en studenten een kracht die politici en bestuurders niet kapot kunnen krijgen.’
Voor Van Berkel belichaamt de universiteit en de academische vrijheid die daarbij hoort de hoogste vorm van cultuur. Ze biedt een plek aan mensen die het op heel veel terreinen oneens kunnen zijn: politiek, religieus of anderszins. ‘Maar je hebt een manier gevonden om aan een gezamenlijk project te werken en de wereld een beetje beter te maken. In de politiek lukt dat niet, maar in de wetenschap en aan de universiteit als het huis van de wetenschap, lukt dat met vallen en opstaan wél.’
Of, zoals hij schrijft: ‘Als de universiteit niet zou bestaan, zouden we haar onmiddellijk moeten uitvinden.’Klaas van Berkel, Universiteit van het Noorden: vier eeuwen academisch leven in Groningen. Deel 3: De zakelijke universiteit 1945-2021, 768 pag, Uitgeverij Verloren, 49,00 euro.