Achterstand dreigt voor afstudeerders
Dringen om een plekje in het lab
‘Kijk, hier zijn de effecten van het coronavirus perfect zichtbaar’, zegt Andrys Weitenberg.
De huisvestingsmanager van de Faculty of Science and Engineering wijst naar de lege gangen van Nijenborgh 4. Normaal gesproken is het hier vol met studenten en medewerkers die onderweg zijn of overleggen over hun onderzoek, college of practicum. ‘Voorheen was het hier echt een mierennest. Nu is het nagenoeg leeg.’
Dat betekent natuurlijk niet dat er geen onderzoekers of studenten zijn die gebruik willen maken van de labs. Sterker nog: het aantal studenten is zelfs met 10 procent toegenomen dit jaar.
Maar waar je onder ‘reguliere’ omstandigheden ongeveer één persoon per tien vierkante meter kunt onderbrengen in een lab, is dat nu één persoon per twintig vierkante meter. ‘Daardoor kunnen we maar maximaal de helft van de mensen kwijt in onze labs en practicumzalen ten opzichte van wat normaal kan’, zegt Weitenberg.
En dat is dus eigenlijk niet genoeg.
60 procent bezetting
Op het oog lijkt het allemaal nog wel mee te vallen. Studenten zijn aan het werk in het lab, vloeistoffen pruttelen in glazen bekers en apparaten worden aan het werk gezet.
In het voorjaar lagen de labs immers helemaal plat. In de zomer ging de bezetting naar halve kracht en nu naar 60 tot 70 procent. Maar het probleem is: de achterstanden lopen nog steeds op. Alleen minder snel.
Het probleem in zo’n lab is dat studenten constant in beweging zijn
‘Het grootste probleem in zo’n lab is de mobiliteit’, vertelt Marc van der Maarel, directeur van de Graduate School of Science en Engineering. ‘In een lab zijn studenten constant in beweging. Van hun werkplek naar bijvoorbeeld apparatuur die verderop staat.’
Op de deuren van de labs staat daarom duidelijk aangegeven hoeveel studenten er tegelijk in het lab mogen zijn. De helft van de werkbanken is afgezet met lint en studenten moeten zich strikt houden aan de looprichtingen. Maar een oplossing is het niet.
Beperkte tijd
Bij het reguliere onderwijs zijn de problemen nog te overzien. Om zoveel mogelijk studenten in de labs te kunnen laten werken, wordt de werktijd beperkt. De voorbereiding, instructies en de uitwerkingen moeten de studenten zo veel mogelijk thuis al doen. Op die manier wordt het lab alleen voor het noodzakelijke gebruikt en kunnen er dus meer studenten per dag gebruikmaken van de ruimte.
Het aantal proeven dat studenten moeten doen is ook teruggebracht. ‘Waar studenten normaal tien keer een proef doen, doen ze die nu vijf keer’, vertelt Van der Maarel. ‘Op die manier voldoen ze ook aan de eindtermen. De practica moeten namelijk doorgaan, al is het in aangepaste vorm’, weet hij. ‘In de meeste gevallen zijn die gewoon niet te vervangen door theoretische opdrachten.’
Studenten doen normaal tien keer een proef, nu vijf keer
Als dat wel kan, switchen studenten zoveel mogelijk. ‘Bij medische wetenschappen is dat in sommige gevallen wel gebeurd’, vertelt hoogleraar medische microbiologie Jan Maarten van Dijl.
Verder wordt de frequentie van practica opgevoerd. ‘Zo kunnen we meer practica geven. De assistenten lopen zich rot’, zegt Van Dijl. Daarnaast wordt er veel in de avonden en weekends gewerkt. ‘Dan is het bijna net zo druk als doordeweeks.’
‘Maar de situatie is nijpend’, erkent ook hij. ‘Al verschilt het wel per onderzoeksgroep en opleiding. Bij geneeskunde zit het probleem bijvoorbeeld in het feit dat veel studenten nu stages moeten doen in ziekenhuizen.’
Driehonderd eerstejaars
Ook de studie biologie heeft het lastig, omdat het aantal inschrijvingen vele malen hoger is dan verwacht. ‘Nee, we hadden niet gerekend op bijna driehonderd eerstejaarsstudenten’, geeft Van der Maarel toe. De verplichte practica in september en oktober waren erg moeilijk te plannen, zegt hij. ‘Maar elke eerstejaarsstudent biologie heeft toch enkele proeven kunnen doen. Het gaat zeker nog niet perfect, maar we zijn aardig op weg’, concludeert Van der Maarel.
Dat denkt ook Dirk-Jan Scheffers, hoogleraar moleculaire microbiologie en adjunct-onderwijsdirecteur van life science and technology. ‘Voor zover ik weet gaat dat allemaal goed. Het vraagt een enorme inzet en er moet veel geregeld worden, maar met de nodige aanpassingen is er veel mogelijk.’
De allergrootste uitdaging moet nog komen: het vinden van afstudeerprojecten voor bachelor- en masterstudenten. ‘Helemaal omdat we door corona ook de uitwisseling met het buitenland niet meer actief ondersteunen.’ Hij kan dan ook niet beloven dat niemand vertraging oploopt. ‘Maar we doen er alles aan om dat te voorkomen.’
Geen afstudeerders
Oscar Kuipers, hoogleraar moleculaire genetica, weet er alles van. ‘We kunnen momenteel nauwelijks nog studenten aannemen voor hun afstudeerproject, simpelweg omdat we de plek er niet voor hebben. Dat gaat me echt aan mijn hart.’
Zo’n PhD-tijd is normaal al stressvol, maar nu nog veel erger
Clemens Mayer, universitair docent biomoleculaire scheikunde en katalyse, kan ook geen studenten aannemen. ‘Het gaat vaak om acht uur per dag, zes maanden lang. Daar heb ik gewoon geen plek voor, hoewel ik het ontzettend graag zou doen.’
En dan zijn er natuurlijk ook nog de promovendi en postdocs. In Kuipers’ onderzoeksgroep heeft hij een dertigtal onder zijn hoede en die hebben het zwaar, weet hij. ‘Zij kunnen hun onderzoek namelijk niet reduceren van tien proeven naar vijf. Dat onderzoek moet volledig gedaan worden.’
Geen geld
De onderzoeksgroep van Kuipers werkt in veel verschillende shifts in de ochtend, middag en avond. ‘Dat geeft gelukkig wat lucht’, zegt hij. Toch lopen acht á tien mensen van zijn groep ernstige vertraging op. ‘Dan gaat het om drie tot zes maanden.’
Dat is een groot probleem, zeker voor internationale PhD-studenten. Kuipers heeft er twaalf uit China en Mexico, die salaris, huisvesting en leefgeld vanuit hun thuisland krijgen. ‘Daar wordt niet gekeken naar vertraging, dus na precies vier jaar is het geld op.’
Kuipers legt nu geld van zijn onderzoeksgroep bij zodat ze een aantal maanden door kunnen gaan. Maar de RUG doet dat niet en dat frustreert hem. ‘We krijgen tot nu toe geen compensatie voor deze promotiestudenten, terwijl de faculteit wel de forse promotiepremie kan innen aan het einde van de rit.’
Andere werkwijze
Ook Mayer ziet de problemen. Hij heeft het geluk dat hij een kleine groep heeft, waardoor het voor hem redelijk makkelijk schuiven is. ‘Maar ik weet van collega’s dat grote groepen echt een probleem zijn. Je weet niet wat er gaat gebeuren. Alles kan zomaar weer op slot gaan en dan ligt het onderzoek weer stil.’
Normaal gesproken zijn promovendi en postdocs vijf dagen per week op het lab te vinden, nu zijn ze er vaak maar drie dagen. Mayer merkt dat zijn onderzoek daardoor soms anders verloopt. Voorbereidingen en analyses worden bijvoorbeeld vanuit huis gedaan, terwijl dit normaal in het lab zou gebeuren. ‘Of persoon A doet even tien minuten werk in het lab voor persoon B, zodat persoon B niet naar het lab hoeft te komen. We hebben minder tijd voor alles en daarom moeten we ontzettend goed plannen en creatief zijn.’
Mayer maakt zich ook zorgen over het mentale gestel van zijn promovendi en postdocs. ‘Zo’n PhD-tijd is normaal al erg stressvol, intensief en zwaar, maar nu is dat natuurlijk nog veel erger, want de manier van onderzoeken is anders en daarnaast valt hun sociale leven zo’n beetje helemaal weg’, zegt hij. ‘Ik praat veel met ze en weet dat ze bezorgd zijn, maar we doen er samen alles aan om het tot een goed einde te brengen.’