Toekomstbestendig
Toekomstbestendig
Ik zit nu precies twee weken thuis. Het vrijwillige zelfisolement dat ik me aan het begin van de crisis – toen corona nog een carnavalsgrap leek – had toegedicht, is inmiddels een afgedwongen isolement geworden.
Toen duidelijk werd dat de universiteitsgebouwen dicht gingen, heb ik inderhaast twee boodschappentassen (Action en Aldi) volgestouwd met boeken, maar in de veronderstelling dat ik binnenkort wel weer naar binnen mocht.
Inmiddels mogen we al blij zijn als we begin september het nieuwe academische jaar weer kunnen opstarten.
De eerste week heb ik me trouwens prima vermaakt. Ondanks alle consternatie, werd ik aanvankelijk overvallen door een ontspannen vakantiegevoel. Het was nog fris, maar aan alles was te merken dat de lente in de lucht hing.
Een leven van ’s morgens jagen, ’s middags vissen diende zich aan, waarbij de dag begon met serieuze arbeid, maar ergens in de middag werden de werkzaamheden verplaatst naar de tuin, waar ik een paar bomen omzaagde of de houtwal versterkte, van waaruit geschrokken fazanten mij op hun beurt lieten schrikken.
’s Avonds gooiden we een paar extra blokken op de houtkachel, dronken een slaapmutsje en lapten in het echtelijk bed alle regels aangaande anderhalve meter afstand houden aan onze laars. Verboden vruchten smaken het best.
Ondertussen is de astronomische lente begonnen, ligt de tuin er prima bij, is er voor het eerst gemaaid, maar heeft mijn vakantiegevoel langzaam maar zeker het onderspit moeten delven.
Het ging al een beetje mis toen ik merkte dat mijn mailbox volstroomde met vragen, waar ik veel vaker niet dan wel een antwoord op had. Het kantelpunt was echter toen ik aan het begin van de tweede week voor het eerst moest meedoen aan een Zoomconferentie. Er werd me verzekerd dat het heel eenvoudig was. Ik hoefde alleen maar de instructies te volgen (alsof dat mijn sterkste punt is), dan zou het wel lukken.
We lapten in het echtelijk bed alle regels aangaande 1,5 meter afstand houden aan onze laars
Als je het van de positieve kant bekijkt, zou je kunnen concluderen dat ik een heel eind ben gekomen: ik zag en hoorde de andere deelnemers aan de conferentie en zij zagen mij. Helaas hoorden ze mij niet en toen ze me na een tijdje kennelijk wel erg stil vonden, werd er nadrukkelijk gevraagd of ik nog iets te berde wilde brengen.
Hopend op een wonder heb ik toen maar iets gezegd, waarna ik iedereen naar het scherm zag buigen, met een hand aan het oor, zoals je mensen wel ziet doen bij ouden van dagen die hardhorend zijn.
Ik zag er iets symbolisch in – ze zien me wel, maar ze horen me niet – en het werd me ineens duidelijk: ik ben niet toekomstbestendig. De meeste mensen zweren bij de vooruitgang, maar ik dagdroom (ja, dat bestaat op mijn leeftijd ook nog) wel eens over een leven in de negentiende eeuw (wel een beetje in goeden doen graag, anders is de lol er snel af).
De eeuw waarin ze treinen die net dertig kilometer per uur halen snelheidsmonsters vonden, maar waarin de meeste afstanden nog lopend of per paard werden afgelegd (een paard voor de wagen spannen kan ik dus wel).
Dan vraagt mijn zoon, die – met gemengde gevoelens – te horen kreeg dat zijn centraal examen niet door gaat, of ik nog titels weet voor zijn schoolexamen Engels. Het moeten boeken van vóór 1860 zijn. Kijk, dat is een vraag waar ik iets mee kan.
‘Hard Times van Charles Dickens’, zeg ik. Om het goede voorbeeld te geven, ben ik het meteen gaan herlezen.
En nu vertoef ik dus in Coketown, waar onder de rook van fabrieken en het regime van de rede hoop en verbeelding gemangeld worden.
Voorwaar zware tijden.