Angst zonder grenzen
Na het lezen van een krantenbericht over onrust ver weg, denken we negatiever over minderheden in Nederland. Dat ontdekte sociaal psycholoog Thijs Bouman.
Proefpersonen dachten negatiever over Nederlandse Turken en Marokkanen na het lezen van een fictief bericht over onrust in Tadzjikistan, als ze dachten dat dat in het Midden-Oosten lag. Werd het met Azië geassocieerd, dan werden ze negatiever over Turken en Indonesiërs.
Het is een effect van de globalisering, denkt Bouman. We lezen berichten van over de hele wereld, maar kunnen ze onvoldoende plaatsen. En dus gaan we generaliseren en associëren.
Het effect is het grootst bij symbolische dreiging, dus wanneer normen of levenswijze worden bedreigd. Denk bijvoorbeeld aan associaties tussen moslims in het algemeen en aanslagen van IS.
Positieve berichtgeving heeft niet hetzelfde effect. Dat komt doordat mensen – door de evolutionaire ontwikkeling – meer gefocust zijn op mogelijke bedreigingen.
Het is bijna onmogelijk je tegen het effect te wapenen, ontdekte Bouman. Wel kunnen journalisten specifiekere informatie geven, om generalisaties tegen te gaan. Maar het allerbelangrijkste is bewustwording: ‘Denk niet dat het jou niet treft.’
Leestijd: 6 minuten (1127 woorden)
Er waren proefpersonen die dachten dat ze het doorhadden. Ze hadden net een fictief krantenbericht gelezen over radicalisering in Tadzjikistan – een land dat voor het gemak in het Midden-Oosten was gesitueerd. Enige tijd daarna kregen ze de vraag hoe positief of negatief ze waren over Turkse Nederlanders.
‘Dan stonden er dingen bij geschreven als: Ik weet dat het de bedoeling is dat ik nu slechter denk over Turken. Maar dat gaat niet werken, hoor.’
Fout. Het werkte wel. Ze dachten niet beter over Turken en Marokkanen, zelfs al wisten ze dat die minderheidsgroepen helemaal niets te maken hadden met de fictieve gebeurtenissen in dat land.
Carry over-effect
Het was een van de vele tests waarmee sociaal psycholoog Thijs Bouman onderzoek deed naar het zogenaamde carry over-effect. Ofwel: hij wilde weten wat de invloed was van berichtgeving over verre gebeurtenissen – zoals de Turkse toetreding tot de EU, de Arabische Lente of de aanslagen van IS – op minderheidsgroepen in Nederland. ‘We weten wel dat negatieve berichten rond bijvoorbeeld Marokkanen de gehele groep treft’, legt hij uit. ‘Maar we wisten niet of een vergelijkbaar effect zou optreden wanneer de berichten over groepen ver weg gaan.’
En dus maakte hij op basis van bestaande berichtgeving dat stuk over Tadzjikistan – een land waarvan vrijwel niemand weet waar het zich bevindt. Soms situeerde hij het land in het Midden-Oosten – en dan gingen zijn proefpersonen dus slechter denken over Turken en Marokkanen. ‘En dat verschil was aanzienlijk’, vertelt hij. ‘Het ging om tien of twintig punten op een ‘gevoelsthermometer’ met in totaal honderd punten.’
In andere gevallen stond er in het bericht dat Tadzjikistan zich in Azië bevond. In die gevallen bleven de Marokkanen buiten schot, maar ging de sympathie van zijn proefpersonen voor Indonesiërs omlaag. ‘Want die worden geassocieerd met de groep ‘Aziaten’’, zegt Bouman. Niet voor niets heet het proefschrift waarop hij 14 januari promoveert aan de RUG Threat by association.
De Turken waren in beide gevallen het haasje, omdat Nederlanders hen blijkbaar in verband brengen met zowel Azië als het Midden-Oosten.
Stereotyperingen
Het is een negatief effect van de globalisering, denkt Bouman. Internet legt berichten vanuit de hele wereld op onze drempel, maar het is lastig om de gebeurtenissen in die verre landen goed te plaatsen. Wie is er ooit écht in Tadzjikistan geweest? Of Syrië? En zelfs als we er geweest zijn, dan nog kennen we het land niet echt.
En dus doen we datgene wat we altijd doen wanneer we iets tegenkomen wat we niet begrijpen: we koppelen het aan iets dat we wél kennen. Het gevolg? Stereotyperingen en generalisaties. En die zijn sterker dan Bouman had verwacht. ‘Die berichten zijn echt een ver-van-mijn-bedshow’, zegt hij. ‘Weinig Nederlanders weten iets van Tadzjikistan. En toch heeft zo’n bericht invloed op hoe de mensen híer naar elkaar kijken.’
Bovendien blijft het nieuws over bijvoorbeeld de dreiging van IS in Syrië of de onrust in Egypte niet beperkt tot één bericht, maar vormt het een voortdurende stroom. ‘Je wordt er constant aan blootgesteld en de boodschap is steeds dezelfde. Dat doet heel veel met het imago van bijvoorbeeld de islamitische Nederlanders, ook al distantiëren ze zich voortdurend van de gebeurtenissen.’
Want hij vond het effect constant: hij testte het met filmpjes, voegde foto’s toe en verzamelde krantenberichten. Hij stelde de Arabische Lente centraal, de toetreding van Turkije tot de EU of de schuldencrisis in Griekenland. En steeds weer merkte hij dat dreiging van ver zich heel gemakkelijk laat overdragen op de minderheden dichtbij.
Het effect bleek het grootst wanneer het gaat om symbolische dreigingen, merkte Bouman. Daarvan is sprake wanneer mensen bang zijn dat hun normen en waarden of levenswijze wordt aangetast. Het woord ‘islamitisch’ in de afkorting IS, zorgt er daardoor voor dat mensen hun angst richten op iedereen die ze associëren met de islam, dus ook de onschuldige, gematigde moslims hier. En dat zijn dan weer de Turken, Marokkanen en – tegenwoordig mogelijk ook – de vluchtelingen uit Syrië.
Ook realistische dreigingen – de angst voor het verlies van banen of inkomen – konden worden overgedragen, maar het effect leek minder sterk.
Positief werkt niet
Het vervelende is bovendien dat die generalisaties zich voornamelijk in ons hoofd nestelen als het gaat om negatieve berichtgeving. Zou je mensen een artikel voorschotelen over hoe góed het gaat in dat verre Tadzjikistan, dan heeft dat maar heel weinig invloed op het beeld van minderheden hier. Bouman testte dat met berichten over de positieve uitkomsten van de opstand in Egypte. ‘Positief nieuws wordt meer als uitzondering gezien’, vermoedt hij.
‘Mensen reageren heftiger op negatieve berichten’, legt Bouman uit. ‘Negatief nieuws is iets waar je je misschien tegen moet beschermen in je eigen omgeving. En dus ga je om je heen kijken. Zeker als het te maken heeft met je kinderen of je gezin, wil je liever te voorzichtig zijn dan te open.’
Is dat een gevolg van de evolutie van de menselijke soort? Dat de mens geprogrammeerd is om te reageren op gevaar? ‘Dat heb ik natuurlijk niet onderzocht’, aarzelt Bouman. ‘Maar het zou heel goed kunnen.’
De uitkomst van dat deel van het onderzoek was best teleurstellend, herinnert Bouman zich. Weliswaar werd er beter gedacht over Egyptenaren in Egypte als mensen geconfronteerd worden met een positief artikel of filmpje, maar de associatie met vergelijkbare groepen in Nederland bleef uit. ‘Stiekem hoop je toch dat het andersom ook werkt’, zegt hij.
Neutraler
Dat betekent ook dat het heel moeilijk is om de angel uit het probleem te halen. Intolerantie is niet goed voor de maatschappij als geheel, maar mensen geven nu eenmaal betekenis aan de wereld door te generaliseren.
Toch is er wel winst te behalen, denkt Bouman. Journalisten zouden de informatie in hun berichtgeving specifieker kunnen maken. Dan is het minder makkelijk om te generaliseren. ‘Maar ik besef dat dat moeilijk is – er is niet altijd de ruimte om dat te doen.’
Ook kun je proberen woorden te vermijden die associaties oproepen. Berichtgeving over de strijd in Syrië zou dan niet moeten gaan over de ‘Islamitische Staat’ – waardoor de associatie met de islam wordt gemaakt – maar over IS. ‘Dat is veel neutraler.’
Maar het allerbelangrijkste is beseffen dat ook jíj generaliseert. ‘Niet denken dat het jou niet treft of dat jij er ongevoelig voor bent. Je zag het net zo goed bij studenten psychologie die zich bezighouden met acculturatie en minderheden. Dat zijn groepen waarvan je het niet verwacht.’
En dus kun je het probleem alleen neutraliseren door je ervan bewust te zijn. Bouman: ‘Dat doet misschien al heel veel.’